vrijdag 11 mei 2012

Het rechterlijk gebieds- of contactverbod



Inleiding

Op 1 april 2012 is de Wet rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregelen in werking getreden.
Daarmee kan de rechter een dader die hij veroordeelt ter zake van bepaalde overlast veroorzakende strafbare feiten, één van de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen (naast of in plaats van andere straffen en/of maatregelen):
-          Een gebiedsverbod
-          Een contactverbod
-          Een meldplicht

De vrijheidsbeperkende maatregel kan (ambsthalve of op vordering van de OvJ) worden opgelegd voor maximaal 2 jaar.

Het doel van de maatregel is: het onmiddellijk herstellen van de rechtsorde, d.w.z.: het onmiddellijk doen stoppen van het strafbare en ernstig belastende gedrag van de dader ten aanzien van zijn omgeving (personen en/of goederen).
De rechter zal de vrijheidsbeperkende maatregel dan ook alleen (kunnen) opleggen als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de dader na zijn veroordeling opnieuw in de fout zal gaan en zich opnieuw belastend zal gedragen t.o.v. zijn omgeving.

Dat alles impliceert dat de noodzaak, duur en inhoud van de maatregel niet afhangt van de ernst van het strafbare feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld, maar van het maatschappelijk belang om de rechtsorde te herstellen. Dat laat echter onverlet dat de verdachte wel zal moeten worden veroordeeld wil de rechter de vrijheidsbeperkende maatregel kunnen opleggen (dit in tegenstelling tot sommige andere maatregelen, zoals de ‘onttrekking aan het verkeer’, maar bijvoorbeeld ook de tbs).

De rechter kan de maatregel (onder bepaalde voorwaarden; zie hieronder: art. 38v lid 4 Sv)onmiddellijk uitvoerbaar verklaren. Hoger beroep heeft dan geen schorsende werking.

Elke keer dat de dader het gebiedsverbod, contactverbod of de meldplicht niet naleeft, levert dat ten minste drie dagen vervangende hechtenis op.

Als de veroordeelde van het vonnis in beroep gaat, kan het gerechtshof – als het van oordeel is dat de maatregel niet in stand kan blijven – het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel opheffen. Het gerechtshof kan, bij bevestiging van het vonnis van de rechtbank, ook beslissen de directe tenuitvoerlegging voort te zetten of (indien dat nog niet is gebeurd) bevelen.

Tegelijk met de inwerkingtreding van deze wet is ook de nieuwe Wet Voorwaardelijke Veroordeling en Voorwaardelijke Invrijheidstelling in werking getreden.
Op grond daarvan kan de rechter eveneens (in dat geval in de vorm van een bijzondere voorwaarde) o.a. een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldplicht opleggen.
Doel daarvan is echter niet primair het herstel van de geschonden rechtsorde, maar het doorbreken van criminele gedragspatronen.
Als de rechter beide doelen wil dienen, kan de rechter ook kiezen voor een combinatie. D.w.z.: eerst een direct uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel om het belastende gedrag onmiddellijk te doen stoppen. En vervolgens een bijzondere voorwaarde (met dezelfde strekking en inhoud) die ten uitvoer wordt gelegd zodra de veroordeling onherroepelijk is.

De rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel kan ook voortbouwen op vrijheidsbeperkende interventies voorafgaande aan de berechting.

Een voorbeeld daarvan is: het gebieds- of contactverbod als voorwaarde die de rechter kan verbinden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80 Sv)

Een ander voorbeeld is de gedragsaanwijzing die de OvJ op grond van de ‘Voetbalwet’ kan geven tijdens het vooronderzoek (zie elders op deze site). Deze gedragsaanwijzing komt in grote lijnen overeen met de vrijheidsbeperkende maatregel die de rechter kan opleggen als hij tot een veroordeling komt.
De gedragsaanwijzing door de OvJ kan dus naadloos overgaan in een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (of een bijzondere voorwaarde met vergelijkbare inhoud en strekking in geval van een voorwaardelijke veroordeling), zij het dat de rechter niet gebonden is aan de beperkingen die wel gelden voor het OM (o.a. ernstige bezwaren, beperkt aantal gevallen waarvoor de gedragsaanwijzing kan worden gegeven, etc.).

Het OM kan overigens ook gedragsaanwijzingen geven in het kader van de OM-afdoening.

En ten slotte kent de wet nog de bevoegdheid van een rechterlijk bevel tot handhaving van de openbare orde (art. 540 e.v. Sv), die eveneens vooruitloopt op de berechting van de verdachte. Van deze mogelijkheid wordt echter in de praktijk nauwelijks nog gebruik gemaakt.

Voor zover er in de voorfase geen mogelijkheden zijn vrijheidsbeperkende maatregelen te treffen, zal het OM moeten aansturen op ‘snelrecht’ (zie elders op deze site) om de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk te kunnen effectueren.

Omdat (ook) in dit verband een persoons- en gebiedsgebonden aanpak voorop staat, zullen ook hier de zgn. ‘Veiligheidshuizen’ een belangrijke rol (moeten) spelen (zie elders op deze site), o.a. met het oog op een adequate informatievoorziening van de rechter die moet beslissen over de vrijheidsbeperkende maatregel.


De nieuwe wetsartikelen op een rijtje.

Art. 38v Sr
Art. 38v Sr is de kernbepaling van de regeling. Daarin wordt de bevoegdheid geregeld om iemand die wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit, een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht op te leggen (lid 1 en 2).
De maximum duur is (inmiddels) gesteld op twee jaar (lid 3).
De maatregel kan dadelijk uitvoerbaar worden verklaard als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen (lid 4).
In hoger beroep kan het bevel ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde, of op vordering van het OM, worden opgeheven (lid 5)
De maatregel kan tezamen met andere straffen en maatregelen worden opgelegd (lid 6).

Art. 38w
De rechter die de maatregel oplegt, beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast als de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet. Hij bepaalt voorts de duur van de vervangende hechtenis voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Deze bedraagt ten minste drie dagen en (in totaal) ten hoogste 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de vrijheidsbeperkende maatregel niet op.
Indien de maatregel wordt opgelegd aan een jeugdige, beveelt de rechter dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast als de jeugdige niet aan de maatregel voldoet. (zie art. 77we en het – met art. 38x vergelijkbare art. 77wf)

Art. 38x Sr
De OvJ (of hulp-OvJ) kan de veroordeelde aanhouden als er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de maatregel niet naleeft.
Hij dient dan onverwijld een vordering ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis in bij de Rechter Commissaris.
Deze beslist binnen 3x24 uur. Gedurende die tijd wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
De R-C hoort de veroordeelde. De raadsman mag bij het onderzoek aanwezig zijn.
Als de R-C de vordering afwijst, wordt de aangehoudene onmiddellijk in vrijheid gesteld.
Als de R-C de vordering toewijst, beveelt hij de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
De OvJ stelt de aangehoudene onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing van de R-C.
Zowel de veroordeelde als de OvJ kunnen van de beslissing binnen 14 dagen in hoger beroep gaan bij de rechter die de maatregel heeft bevolen.

Art. 38ij Sr
Op verzoek van de veroordeelde kan het gerecht dat als laatste over de maatregel heeft geoordeeld, hem ten laste van de staat een vergoeding toekennen van de schade als gevolg van de vrijheidsbeneming uit hoofde van art. 38x Sr als
-      de vordering tot tenuitvoerlegging (t.u.l.) van de vervangende hechtenis is afgewezen,
-      het OM niet ontvankelijk is verklaard
-      de beslissing van de R-C waarin deze de vordering t.u.l. van het OM toewijst, in hoger    beroep wordt vernietigd
-      de zaak eindigt zonder oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel (dat kan het geval zijn als in hoger beroep de directe uitvoerbaarheid van de maatregel wordt opgeheven en de verdachte op grond van art. 38x al heeft vastgezeten in vervangende hechtenis).
N.B.: Als in hoger beroep de directe uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven, wordt voor deze ten onrechte opgelegde en direct ten uitvoer gelegde maatregel als zodanig geen schadevergoeding toegekend. Alleen voor de schade als gevolg van de vrijheidsbeneming op grond van art. 38x Sr.

De artikelen 89 lid 1, tweede volzin, lid 2 en lid 6 en art. 90 en 93 zijn van overeenkomstige toepassing.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten